Kaartingen
Verenigingen
Buurthuis Tuinwijk
 Foto en tekst -stadsarchief Harelbeke
 
Reeds sinds het jaar 1037 zou Bavikhove een afzonderlijke gemeente zijn geweest maar de juiste datum blijft betwistbaar.
 
Zeker waren de eerste bewoners wel landbouwers. De naam Bavikhove is Germaans dat voor eerst aangetroffen wordt in 1120 op een perkamenten rol, de zogenaamde "Rotulus Harlebecennis".
 
In 1120 schreef men "villa Bavinghova " wat betekent "hoeve van de lieden van Bavo . In 1190 vinden we in de kerkarchieven van Harelbeke de naam "Bavencovia" terug. Op die datum doet een zekere Egidius van Odegem (Ooigem) een schenking van 8 bunder en de helft van de opbrengst van de watermolen op de "Suensbeek" (waarschijnlijk een oudere benaming van de huidige Vaarnewijkbeek) aan de kerk van Harelbeke.
 
In de Boergondische tijd (1469) werd een telling der haarden of woningen gedaan, die voor Bavikhove 35 haarden was. Soms woonden twee gezinnen elk in een gedeelte van het huis. Op dat ogenblik telden Hulste 65 en Harelbeke 246 haarden. Stellen we dat iedere haard 5 personen bevat dan zou de bevolking op 175 mensen kunnen geschat worden die tijde.
 
In 1739 werd in de Kasselrij Kortrijk een telling gehouden van een aantal wevers. Bavikhove telde 54 meesterwevers, 15 huysmans (d.w.z. personen die zelf niet weefden, maar één of twee knechten te werk stelden die het wel deden), 37 knechten en 4 leerlingen. Daarnaast was er devlasnijverheid.
 
vlasbav

Vlasnijverheid langs de "Gouden Rivier" de Leie.
 
Vanaf de 19 eeuw van zeer groot belang. Voor 1860 was het roten (roten betekent de vlasstengel laten weken tot de bast ervan gebarsten is zo dat verdere verwerking van die stengels makkelijker wordt, lees verder) van het vlas in de rivier de Leie verboden; het geoogstevlas werd in waterputten of weiden rond de hoeve geroot, daarna met een soort kapmes door de mannen gezwingeld (breken van de bast van de stengel), en het overblijvende bruikbaar echte vlas werd door de vrouwen en de meisjes tot garen gesponnen en tot lijnwaad geweven.
 
In de tweede helft van de 19e eeuw, na de armoejaren van 1845-50, vanaf ca. 1875, nam het roten van vlas in de rivier de Leie een groote uitbreiding. Zo werd in 1890 Bavikhove meer en meer een vlassersgemeente eerder dan een landbouwgemeente, terwijl het aantal inwoners toenam van ca. 1600 in 1900 tot ongeveer 2000 rond 1940 en tenslotte tot 3.245 vlak voor de fusie met Harelbeke in 1976. Tevens zien we dat de zes herbergen van 1779 aangegroeid waren tot een 50-tal in de jaren voor de eerste wereldoorlog, (moet een welstellende tijd geweest zijn toen) in de zeventiger jaren terug herleid tot een tiental.
 
De parochie-heerlijkheid of "fonchier" van Bavikhove was de heerlijkheid " ter Kercke " gelegen ten noordoosten van de kerk naar de (plaatsbeek) toe. Leen-roerig gezien was "ter kercke" een achterleen van de heerlijkheid "ter Elst " in Moorsele, op zijn beurt een achterleen van de Vrij Heerlijkheid van Ooigem.
 
Vanaf de 15e eeuw werd de grootste heerlijkheid op Bavikhoofs grondgebied gelegen namelijk de heerlijkheid Ter Coutere altijd samen met de kleinere heerlijkheid Ter Kercke overgeërfd of gekocht. ter Coutere had een andere leenheer (het leenhof van Harelbeke) maar aangezien de heren van Bavikhove zelf al eens op ter coutere verbleven werd ter Coutere soms aangezien als de dorpsheerlijkheid.
 
Andere belanrijke leengoederen waren o.a. het leenhof Ter Triest (Oostrozebekestraat), het hof Te Kapelle (tussen de Hoogstraat en de Leie), het goed Hoog Hemelrijk (langs de Leie), het goedVaernewyck (zuid-westkant van Bavikhove), de heerlijkheid Duufhuuse (gelegen in de omgeving van de vroegere herberg 't Eetje langs de Kuurnsestraat en Waterstraat), de heerlijkheid ten Aerden( in de omgeving van de Eerste-Aardstraat, een weg die Ter Triest verbindt met ,,den aerd,, of aanlegplaats aan de Leie).